Teeltmaatregelen met een gewasbeschermend/plaagbestrijdend effect noemen we cultuurmaatregelen. Ze hebben tot doel de weerstand van de plant tegen ziekten en plagen te verhogen. De volgende factoren spelen daarbij een rol.

  1. Zorg voor een goed groeiend gewas. Het is één van de belangrijkste voorwaarden voor een goede weerstand van planten tegen ziekten en plagen. Groeivoorwaarden als klimaat, bemesting en grond/substraat (structuur, PH, EC, vochtvoorziening) moeten dan ook in orde zijn. De teler bepaalt grotendeels zelf die optimale groeiomstandigheden. Anders gezegd: 'groene vingers' maken vaak het verschil uit tussen een sterk en een minder sterk gewas. Als één of meer groeivoorwaarden niet optimaal zijn, raakt het gewas in 'stress': de weerstand daalt, ziekten en plagen krijgen meer kans en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zal toenemen. Groeit uw gewas daarentegen goed, dan zal het gebruik van deze middelen op uw bedrijf meteen dalen.
  2. Gebruik zoveel mogelijk rassen die resistent of tolerant zijn tegen ziekten en plagen.
  3. Kies bij gevoelige rassen voor een groeiperiode waarin de druk van schadelijke organismen laag is. Het vervroegen of verlaten van de teelt kan deze druk verminderen.
  4. Voorkom een hoge zaai- of plantdichtheid. Dit leidt tot het opgroeien van een ijl, zacht gewas dat gevoelig is voor ziekten en plagen.
  5. Maak als het gaat om het uitgangsmateriaal zoveel mogelijk gebruik van meristeemcultuur of zaad. Dit vormt de basis voor ziektevrij uitgangsmateriaal.
  6. Gebruik zoveel mogelijk geïntegreerd opgekweekt uitgangsmateriaal.
  7. Voorkom een over- of onderbelasting van de planten. Planten waarvan zeer onregelmatig wordt geoogst, raken in stress en zijn daardoor gevoeliger voor schadelijke organismen.
  8. Maak gebruik van vruchtwisseling. Als u de teelt van een waardplant afwisselt met de teelt van een niet-waardplant, blijft de druk van ziekten en plagen beperkt.

Bedrijfshygiënische maatregelen